Bij ons thuis lagen er bij feestelijke gelegenheden glazen messenleggers op tafel in de vorm van prisma’s. Als kind vond ik het altijd al fascinerend om er mee te spelen en weg te dromen in het kleurenspel dat zich aan me voordeed zodra ik er doorheen keek.
Ik moet een jaar of zeven geweest zijn.
Bracht iemand mij op het idee? Kwam ik er zelf op of speelde mijn ontwikkeling van beeld naar taal een rol?
Op een gegeven moment kwam het in me op dat ik al kijkend zelf het licht brak. Die onzalige gedachte: ‘ik maak het daarmee onherstelbaar stuk’, sloeg in als een bliksem.
Nu weet ik dat de schrik die daarbij vrij kwam, die herinnering zelf maar ook mijn verdere leven zou bepalen. Die schrik markeert de oorsprong van mijn fascinatie voor alles wat ik later zou gaan doen, in wat voor vorm en hoedanigheid dan ook.
Vanzelfsprekend wilde ik alles meteen ongedaan maken en hield daarom de prisma tegen ‘t wit van een muur. Maar natuurlijk lukte dit niet. De kleurenwaaiers werden er alleen maar mooier van! Ze dansten nu niet alleen voor mijn ogen maar door de hele kamer. Mijn schrik verdween als sneeuw voor de zon en ik speelde erin mee.
Zo experimenteerde ik met de werking van licht, van glas en hoe ik dat kon toepassen in beeld. Ik onderzocht hoe ik er beelden mee kon maken, licht kon laten inbreken, doorbreken, zelfs laten ontbreken.
Kortom: ik ging toveren met licht, reflectie en schaduw.
Vanuit die naïeve magie, ging ik op verder onderzoek uit. Ik haalde lampen uit elkaar, sneed glas, beschilderde het met transparante verf, werkte met reflecterend materiaal. Ik ontdekte de geheimzinnige spanning tussen kijken naar een zilveren en een zwarte spiegel.
En kreeg langzaamaan kreeg ik een idee hoe licht te manipuleren valt en experimenteerde erop los.
De eerste titel die ik als puber aan een eigen werkje gaf was ‘Lucia’. Tekenend voor mijn ontwikkeling eigenlijk.